in 1866, brachten ontginningswerken in het gehucht ‘Fecheroux’ in Vervoz het bestaan van gebouwenresten uit de Gallo-Romeinse periode aan het licht. Opgravingswerkzaamheden die werden uitgevoerd tussen 1893 en 1905 (Ch.-J. Comhaire en F. Hénaux) hebben de aanwezigheid aangetoond van een uitzonderlijk grafmonument bestaande uit zes graftombes geplaatst rondom een grafmonument in kalksteen. Drie crematiegraven (graftombes I en II in het Grand Curtius; tombe IV in de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis van Brussel) onderscheiden zich door een grote rijkdom aan grafgiften, die oorspronkelijk in een houten kist zaten. Het serviesgoed dat het grootste deel van deze grafgiften vormt bestaat uit een assortiment glaswerk (tombe I en tombe IV) en sigillata keramiek uit het zuiden van Gallië (tombe II) wat verwijst naar het banket dat aan de overledene werd aangeboden, evenals naar de grafgiften van de weelderige tombes onder de terpen van Haspengouw.
Twee belangrijke stukken van het grafmonument getuigen van de prille aanwezigheid van de oriëntaalse culten, die door het Romeinse leger waren meegebracht of ingevoerd waren via de handelsrelaties: een akroterion (sphinx) en een fragment van een geribde zuil voorzien van een funeraire Attis in licht reliëf. Deze van oorsprong Frygische god, metgezel van godin Cybele, wordt voorgesteld in een peinzende en trieste houding, aangeslagen door de dood en in afwachting van de wederopstanding.
De originele opzet van het grafmonument heeft men kunnen reconstrueren dankzij de vele overgebleven fragmenten van de zuilen, de kapitelen, het hoofdgestel (fries en kroonlijst) en het dak die ter plaatse gevonden zijn. Het vertoonde vermoedelijk veel overeenkomsten met het Mausoleum van Lucius Poblicius – veteraan uit het Legio V Alaudae - dat bewaard wordt in het Römisch-Germanisches Museum in Keulen.
Het monument van Vervoz dat een toonbeeld is van de ontwikkeling van de grafbouwkunst in steen was het symbool van een sterk geromaniseerde familie uit de hogere maatschappelijke klasse.